Wilhelmus
(Wim) Van ECK, kapper, mandenmaker geboren op
17-02-1895 te Dreumel, overleden op 25-09-1996 te Leuth op 101-jarige
leeftijd,
begraven op 28-09-1996 te Leuth.
Ouders:Gerardus van Eck en
Gerarda van Fulpen. Berdina's broer Wim
trouwde met de zuster (Antonia) van haar man. Zij woonden
de eerste jaren in het ouderlijk huis van Berdina te Erlecom.
Het
vak mandenmaken leerde hij als 13-jarige jongen van Grad Luypen uit
Dreumel, voor Fl.0,50 per week. Toen hij 16 was , was dat bedrag
opgelopen tot
Fl.4,50 per week. Maar dat was wel werken bij de lamp: van 's-morgens 7
tot
's-avonds 8 uur.
In 1911 vertrok het gezin naar Niel en vonden alle kinderen werk op de
boerderij. Vader Gradus bleef klompen maken. Hij werkte ook op de
boederij van
Sliepenbeek in Erlecom en op de Bentumshof te Leuth.
Hij kocht een perceel grond van 1422 ca.voor Fl.721,66 toen hij nog
arbeider
was te Erlecom'
Na de komst in Leuth begon Wim een kapsalon.
Tweemaal reisde hij naar zijn kinderen in Australië. De eerste
reis was een
bootreis. Wim en Diets zouden naar het huwelijk gaan van hun zoon Jan
in
Australië, maar die verongelukte begin september 1965.
Zij zijn toch vertrokken op 17 september 1965 met " de Flavia", van
Rotterdam, via Bremen. Maakten een verschrikkelijke storm mee op de
Noordzee en
moesten met het zwaar gehavende schip 12 dagen in het dok in Tilbury
bij
Londen. Verder ging het over de Atlantische Oceaan langs de Azoren,
door de
Caraïbische zee naar Curaçao. Via het Panamakanaal,
langs de Galapagos en
Papeete op Tahiti ging het naar Aucklland op Nieuw Zeeland.
Vandaar naar Sydney en op 12 novemner kwamen zij aan in Melbourne. Een
avontuurlijke tocht van 51 dagen! Zij woonden toen twee jaar (!) in
Australië,
in een eigen huisje, dat de kinderen voor hen hadden ingericht. Hun
40-jarige
bruiloft hebben zij daar gevierd!
Ook de terugreis verliep niet zonder problemen. Door de blokkade van
het
Suezkanaal moest het schip helemaal om de Kaap varen.
Zij zijn nog een keer terug geweest toen Wim al bijna 80 was. Nu echter
met het
vliegtuig. Weer bleven zij er enkele maanden. Daar ontvingen zij het
bericht,
dat een tweede zoon van hen, Aloys op de Ooysedijk bij Nijmegen
dodelijk was
verongelukt.
Bijna was zijn honderdste verjaardag in het water gevallen. Hij moest
voor de zoveelste
keer van zijn leven evacuëren voor het hoge water van de Waal
op eind januari
1995. Hij ging naar zijn dochter Grada (Zus) in Arnhem.
Maar na enige tijd belandde hij weer op zijn vertrouwde stekje aan de
Korenbloemstraat te Leuth.
"Als arbeider op een van de steenfabrieken in de Ooypolder verdiende
men
voor de eerste wereld oorlog Fl.6,- per dag en het was dus geen wonder,
dat
tijdens de eerste wereldoorlog, 1914-1918 , er in de lange koude
nachten op de
Waalbanddijk bij Leuth tientallen dorpelingen verschenen om in het
holst van de
nacht in het geniep een schip te lossen, geladen met zwarte peper in
balen van
50 kilo, bestemd voor het noodlijdende Duitsland.
Aan alle koloniale waren: peper, nootmuskaat, kruidnagelen, koffie,
thee enz.
was een schreeuwend te kort en de prijzen daarvan waren extreem hoog.
De smokkelaars aan deze zijde van de grens beleefden weer eens gouden
tijden en
de aloude smokkelpaden werden weer intensief gebruikt.
Wim van Eck vertelt: " We waren soms wel met veertig man. Iedereen nam
een
baal peperkorrels van 50 kilo op zijn nek en en dan ging het dwars door
de
weilanden naar de Wetering (brede sloot) tussen Leuth en het duitse
plaatsje
Zyfflich."
De tocht was zwaar en nam van de Waal naar de Wetering 2 uur in beslag
dwars
door sloten, over half ondergelopen weilanden, door bosjes en bongerds
en langs
nieuwsgierig snuivend vee. Hoe donkerder hoe liever en de weg kenden ze
blindelings.
De commiezen waren omgekocht. Die kregen ook vijftig gulden als ze de
andere
kant opkeken. Dat deden ze graag. Ook zij verdienden het zout in de pap
niet.
Er waren destijds dertien commiezen, waarvan er twaalf waren omgekocht.
Om corruptie tegen te gaan werden aan de commiezen "poeiers"
uitgereikt, briefjes, waarop stond waar de betrokken commies moest gaan
controleren. Die mochten pas in het veld geopend worden, zodat de
controleposten niet van te voren konden worden doorgegeven.
In het belasting museum in Rotterdam bevindt zich zo'n "poeier" van
19 maart 1918, met als wachtwoord "Rust Roest" voor commies
A.Alberts. Alberts was een goeie. Hij ving die bewuste nacht vijf
smokkelaars
en nam zes zakken zeep (300 kilo) in beslag.
Ook kwatta, boter, jenever en schnaps, fietskettingen en spaken, zelfs
kuddes
paarden en koeien werden het land uit -en soms in gesmokkeld.
Jute zakken, speciale vesten, holle wandelstokken, schoenen met holle
hakken,
in de stang van een herenfiets, namaak broden en holle boeken; de
smokkelaars
waren zeer inventief.
Voor een paard de grens oversmokkelen kreeg je honderd mark en dat was
een
fluitje van een cent.
Er heerste een strenge organisatie: je had dragers en
vóórlopers. Bij een
confrontatie met de commiezen, kregen de dragers zó een kans
om er tussenuit te
komen. Aan de top en achter de schermen had je de investeerders, de
"smokkelondernemers".
De "zeven van Leuth" waren mannen uit Leuth en Hulhuizen aan de
overkant van de Waal. Ze werkten samen en voor eigen rekening en hebben
heel
wat geld verdiend.
Pal aan de andere kant van de grens woonde een graanhandelaar, die van
de Duitse
overheid subsidie kreeg als hij graan invoerde.
Ook de commiezen hadden een mooie tijd. Over het algemeeen hadden
commiezen en
smokkelaars een zeker respect voor elkaar. Als je ze op een eerlijke
manier
pakte, dans was er geen probleem, verhaalt een commies. Er heerste een
zekere
sportiviteit. De pakkans was echter zeer gering. Vooral voor de
rasechte
smokkelaars, die regelmatig de grens passeerden. Hooguit 5%.
Dat er ontzettend veel gesmokkeld moet zijn blijkt uit de processen
verbaal uit
1915: 36.697 stuks en dat was dan het topje van een immense ijsberg.
Tijdens de eerste wereldoorlog werd het aantaal commiezen te gering en
zette de
overheid soldaten in, die soms heel fanatiek waren en gingen schieten.
Soms ook
wel uit angst en in die periode zijn er ook wel slachoffers gevallen.
Ook vrouwen en meisjes smokkelden naar hartelust mee.
De afnemers in Duitsland werden ook vaak door de smokkelaars in de boot
genomen. In het donker bij aankomst kon de smokkelwaar nauwelijks
gecontroleerd
worden. Als er jenever gesmokkled werd in kruiken van 40 liter, namen
de
smokkelaars onderweg zelf ook regelmatig in. In de wetering werd de
kruiken
weer met water bijgevuld!
Wim leverde ooit in één nacht veertig jonge
paarden af, afkomstig uit België
aan een Duitse afnemer, die er op zijn beurt de staarten van afkipte en
ze weer
naar België wilde slijten als "jonge Belse trekpaarden."
Ook namen de smokkelaars elkaar regelmatig bij de neus. Vlak na de
eerste
wereldoorlog lag een groep smokkelaars ergens in de Ooypolder met
manden
choclade van honderd porties te wachten tot de kust veilig was. Die
chocolade
was geleverd door een cafébar in de Ooy. Een van hen had
honger en zette zijn
tanden in de donkere massa, om tot de ontdekking te komen, dat hij in
een stuk
harde klei beet. "Getverd.. het is modder" schalde het door de
donkere nacht.
Voor veel mensen was smokkelen een pure noodzaak en het zorgde voor
extra
inkomsten. Voor de gehele grensstreek is het een belangrijke
economische
stimulans geweest en de helft van de villa's in die gebieden is van
smokkelgeld
betaald.
Begin jaren vijftig viel het doek voor het smokkelen."( Citaat Thed
Maas)
Op donderdag 20 mei 1976 werd de gouden bruiloft van Diets en Wim
gevierd.
Wim heeft voor haar altijd alles over gehad. Dat begon al in de
verkeringstijd,
toen hij tijdens de watersnood van 1926 vanaf de Gradahoeve in een
paardendrinkbak over het snel stromende water (ca.1 1/2 km) naar
Erlecom
peddelde, waar zij woonde!
Op 17 februari 1995 werd Wim honderd jaar. Hij woonde toen nog steeds
zelfstandig
in zijn eigen huis, zij het dan dat de kinderen regelmatig er zorg voor
droegen, dat alles goed verliep.
Wie oud wordt kan veel verhalen. Wim: " Beste jaren in die tijd. Veul
bijverdiend met smoekelen.!" De toenmalige pastoor van Leuth vond het
echter net zo'n beste tijd. De gebroeders van Eck zorgden voor nog al
wat
beroering in het tot dan toe rustige Leuth. " Mar dat trok wel bi-j",
zegt Wim.
Niet altijd was het mandenmaken een voldoende bron van inkomsten voor
Wim, zijn
vrouw Diets Oteman en hun grote gezin. Maar dat was voor Wim geen
probleem. Hij
was van vele markten thuis.(en uit!) Hij begon een scheersalon. Die was
er nog
niet in Leuth. Oudere inwoners uit Leuth kunnen zich die tijd nog goed
herinneren. Het was niet helemaal ongevaarlijk om je bij Wim te laten
scheren.!
In de oorlogsjaren was hij geëvacueerd in Harreveld bij
Lichtevoorde bij boer
Wieggers. Hij had er tot zijn dood steeds contact mee.
Toen de Duitsers daar eens aankwamen om een paard van de boer te
vorderen voor
de Wehrmacht, redde Wim de situatie voor de boer, door in zijn beste
duits te
roepen: " Da perd is tragend." Toen mochten ze het houwen. "De
stommeriken" hoonde Wim later nog, " ze zagen niet , dat het 'n
hingst was!"
Humor heeft Wim altijd gehad en behouden. Anders kun je niet zo oud
worden en
overleven wat hij heeft overleefd; twee wereldoorlogen en diverse
watersnoden.
Hoogtepunten maar ook dieptepunten kenmerken zijn leven. Twee zoons uit
zijn
grote gezin, verloor hij. Beiden als gevolg van een ongeluk. Maar met
onverwoestbare
levensdrang richtte hij zich weer op.
Ook de dood van Diets, met wie hij ruim 60 jaar getrouwd is geweest,
betekende
een flinke knak voor hem. Maar ook toen pakte hij de draad weer op. Hij
dook
weer in zijn "bennemakershok" en met zijn ijverige en creatieve
handen verwekte hij ook dit verdriet weer. Het toont zijn sterke
karakter.
Een verwoed sigarenroker is Wim altijd geweest. Een kistje sigaren van
vijftig
blaast hij ieder week moeiteloos de lucht in. Zijn onafscheidelijke
hondje
"Aussie" rookt ook mee. " Behangen hoeven we nooit",zegt
Wim, " ut blieft toch bruun". Inderdaad, de heerlijke sigarenlucht
komt je op het tuinpad al tegen. Ook het borreltje smaakt hem nog goed.